Stuwrecht Stuwrecht Het stuwrecht is “het zakelijke (genots- of gebruiks- ) recht om het water op het door rechthebbende gewenste peil te brengen en vervolgens ten behoeve van enig doel te gebruiken of aan de gewone loop te onttrekken.” Molenrecht, heerlijk recht Ooit had iedereen het recht een watermolen te bouwen en een stuw of sluiswerk in een waterloop te plaatsen, op voorwaarde dat anderen geen schade leden. Met de komst van de feodaliteit kwam hier verandering in. Het molenrecht, het recht om een watermolen te bouwen en uit te baten, kwam in handen van de landsheer en de plaatselijke heren. Het stuwrecht, het recht om het water van een waterloop tot een bepaald peil op te stuwen en daarmee het rad van een watermolen in beweging te brengen, werd een noodzakelijk toevoeging aan het molenrecht. Degene die beschikte over het molenrecht, beschikte ook over het stuwrecht. In de Franse tijd zijn de heerlijke rechten (als visrecht, banrecht) komen te vervallen maar molen- en stuwrecht zijn dankzij een overgangswet uit 1829 na de oprichting van het Burgerlijk Wetboek gebleven. Het stuwrecht was een bron van conflict. Door het stuwen konden kelders en woningen onderlopen en boeren hadden regelmatig ruzies met molenaars over te hoog waterpeil. Ook molenaars vlogen elkaar in de haren over het stuwrecht. Als de molenaar stroomopwaarts het water te lang vasthield, had de molenaar stroomafwaarts onvoldoende water om het rad te laten draaien. Om een einde te maken aan de onenigheid vaardigde de Prins Bisschop van Luik in 1778 een verordening uit waarin het stuwpeil en het schoonhouden van beken en rivieren in het graafschap Horn, waartoe grote gebieden van Midden-Limburg behoorden, werden geregeld. Ook de Leumolen kreeg een inspectiebezoek, het verslag is bewaard gebleven:
Stuwrecht of het einde De stuwing verzekert de molenaar van genoeg water om te allen tijde de molen aan te drijven. Het stuwrecht voorkomt ook dat de waterloop van de beek / rivier verlegd kan worden, de molen zou anders te weinig water kunnen krijgen.Verkoop van stuwrecht aan stad of waterschap betekent het einde van de watermolen. In de 20e eeuw zijn veel beken rechtgetrokken, ‘genormaliseerd’ of ‘gekanaliseerd’ om de afwatering te verbeteren en daartoe werd het stuwrecht van molens afgekocht. Een groot deel van de Leubeek en de Leumolen is dat lot bespaard gebleven door de inzet van Jac. P.Thijsse, bekend van de Verkade-albums. Hij werd gewezen op de dreigende ondergang van het gebied door, onafhankelijk van elkaar, W.L. Leclercq en L.L. Mertens, resp. groot liefhebber en genieter van het Leudal en onderwijzer te Nunhem, zeer actief in het lokale culturele leven. Strijd om de beken Citaten en foto’s uit de inleiding van ‘Het Leudal, beeld van een midden limburgs beekdal’ uit 1973 door T. Lemaire: Werkverschaffing “Toen de wereld in de twintiger en dertiger jaren getroffen werd door een diepe ekonomische krisis, werden er in Nederland allerlei projekten ter hand genomen die aan de talloze werkelozen werk moesten verschaffen, zoals wegenaanleg, ontginningen en waterwerken. De gevolgen van deze werkverschaffingspolitiek voor het nederlandse landschap waren ingrijpend en zijn in bepaald opzicht rampzalig te noemen. Wat in het decennium vóór de laatste oorlog is vernietigd aan waardevolle natuurgebieden en zeldzame biotopen is moeilijk in te schatten.”
Opgetogen In 1934 brengt Thijsse, gemobiliseerd door Leclercq en Mertens, met een commissie een bezoek aan het Leudal en hij schrijft vervolgens: “Onze commissie rekent uw Leubeek en Zelsterbeek met dit prachtige boschgebied tot de beste dingen van Nederland (...) Ook de heren van het Limburgse Landschap waren opgetogen (...) Wij zullen dus vechten tot het uiterste.” “Na haar bezoek aan het Leudal in mei 1934 brengt de commissie een rapport uit, waarin ze adviseert om de Leubeek ‘vanaf de Heythuiser watermolen tot aan de samenvloeiing met de Molenbeek ongestoord’ te laten en ‘ook de Zelsterbeek zo te laten’. ‘Wij hebben de toezegging dat dat zal gebeuren’ aldus Thijsse in een brief. “ “Door het gunstige advies van de Staatscommissie waarvan Thijsse lid was, schijnt de normalisering van de benedenlopen van Leu en Zelster wel van de baan te zijn. In het voorjaar van 1935 staat in een plaatselijke krant dat ‘het Leudal gered is’. Maar dat blijkt voorbarig te zijn.“ Rechttrekking “In de ‘Levende Natuur’ van 1 februari 1936 bericht Thijsse kort en krachtig, dat de minister besloten heeft, dat de Leubeek en Zelsterbeek gespaard zullen blijven. Later blijkt dat dit helaas niet voor de hele Leu geldt, maar dat het gedeelte vanaf de weg Horn-Heythuysen tot aan St. Elisabeth, en het stuk vanaf de samenvloeiing van Leu en Zelster tot de samenvloeiing van deze beide met de Ghoorbeek alsnog moeten worden gekanaliseerd.” Prestatie “(...) het grootste deel van de benedenlopen van Leu en Zelster is gespaard gebleven, en dat voornamelijk dankzij het tijdige en attente optreden van enkele natuurbeschermers, geruggesteund door enkele instanties en commissies; iets dat in een tijd van ekonomische depressie en veel minder ontwikkeld milieubesef bij de bevolking een grote prestatie mag worden genoemd.”
Werk aan de normalisering van Leu, vlak
bij de monding in de Neer, zomer 1936 Dank zij deze prestatie meandert de
Leubeek nog steeds vrij door het Leudal en heeft de Leumolen haar stuwrecht
behouden. In 1956 als de Staat de molen
koopt, is dat inclusief het stuwrecht. Uit de koopakte: Herinrichting Inmiddels wordt de normalisatie van de beken overal teruggedraaid, meestal onder de benaming ‘herinrichting’. Een bericht van het Waterschap Peel en Maasvallei uit 2006: In het kader van de verbetering van de waterhuishouding in het stroomgebied van de Tungelroyse beek is ook de Haelense beek heringericht. Door de beek van Nunhem tot de uitmonding in de Neerbeek weer te laten meanderen probeert het waterschap de afvoer van de beek te remmen en zo de verdroging van natuur en landbouw tegen te gaan. Herinrichting van de Neerpeelbeek bij Heythuysen door
het landgoed Nederpeel Grave, 2006 |