de Molenbeek

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

       De Leubeek

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

foto: W. van der Randen, mei 1947

Leumolen en Leubeek

 

 

 

Naam

 

De Leubeek heeft naamgenoten in het Duits: de Lohbach en de Luhbach. Zowel het Duitse Loh, Luh en Lo als het Nederlandse Lo, Loo en Leu zijn mogelijk afgeleid van lucus dat bos betekent. De naam kan ook afgeleid zijn van leu dat leeuw betekende (zie deze site de pagina Naam).

 

De omslag van Leur naar Leu is in de eerste helft van de 19e eeuw in gang gezet. Op kaarten uit de eerste helft van die eeuw en op een kaart uit 1867 heet de beek Leurbeek, maar in een schrijven uit 1849 wordt de beek als Leubeek aangeduid. Op een militaire kaart uit 1927 staat daarentegen nog steeds Leurbeek. Op een andere militaire kaart die tussen 1840 en 1861 is gemaakt, heet de beek Lieur Beek. Zo worden oorlogen verloren.

 

De watermolen werd tot 1800 ook Leurmolen genoemd, maar op 19e eeuwse kaarten is de r al uit de naam verdwenen, de molen heet Leumolen (zie ook pagina “Naam”). In het kadaster van Nunhem 1843 zijn verwante namen nog met een r geschreven: Leurveld en Leurdael.

 

 

                                       

 

                                 Kadastergegevens Nunhem uit 1843: met de Leur-Beeck, het Leurveld en het Leurdael

 

 

                               

 

                                  Kaart uit 1867 met de Leurbeek en de Leumolen

 

 

Aliassen

 

De naam Leu(r)beek komt op geografische kaarten tot de 19e eeuw niet voor. Op de meeste kaarten voor die tijd worden de beken niet benoemd, maar op een kaart mogelijk uit de 18e eeuw heet de beek Neer R. (Neer rivière, Neerbeek), op een kaart uit 1754 Ghoer R. (Ghoer rivière, Ghoorbeek). Een kaart uit het midden van de 17e eeuw noemt de beek Bree fl. (Bree flüsse), naar de plaats Breey (Bree, België) waar de stroom volgens deze kaart begint (zie deze site: Leudal in kaart). Het boek ‘Les Délices du pays de Liège’ dat in vijf delen verscheen tussen 1738 en 1744 schrijft over ‘la petite rivière de Neer’ langs wiens oever het klooster St. Elisabeth is gebouwd.

 

 

 

             

 

              Uit een schrijven van 1849:

              (..) der water graan- pel en oliemolen genaamd Leumolen gelegen op de St. Elisabeth of Leu beek te Nunhem.

 

 

                                  

 

                                    In 1856 ligt de Leumolen op de Neerbeek,

 

 

 

       

 

                          in 1858 stroomt de Jungeroijsche beek langs de Leumolen

 

 

       

 

                          en in 1869 is het weer de Neerbeek

 

 

Tot in de moderne tijd bleef de naamgeving divers. Tot het Leudal heet de beek vandaag de dag Tungelroyse beek, maar in de tweede helft van de vorige eeuw was de naam nog Jungeroyse beek. Plaatselijk heet(te) de beek Leveroysebeek, St. Elisabethbeek, Heythuyserbeek en Neerbeek.

 

 

Laaglandbeek

 

De Leubeek is een laaglandbeek. Een laaglandbeek ontspringt niet uit een bron, maar wordt gevoed door regenwater en kwel. De waterloop begint in de Ringelvennen bij Dorplein in de Brabantse gemeente Budel en verzorgt voor een flink gebied de afwatering. Als Tungelroyse beek stroomt ze langs Tungelroy, Leveroy en Heythuysen om bij het Leudal aangekomen van naam te veranderen. Bij weinig regenval is de doorstroom 1 m3/s, bij  hevige regenval gaat de doorstroom naar 6-8 m3/s.

 

Aan de rand van het Leudal vloeit de beek samen met de Zelsterbeek (voorheen Roggelse beek), even verderop met de Haelensebeek. De beek heet vanaf dat punt Neerbeek en is dan een afwateringskanaal naar de Maas. De Leubeek is de ‘normalisatie’ die de Neerbeek heeft ondergaan, bespaard gebleven en meandert nog vrij door het Leudal (zie de pagina ‘Stuwrecht’).

 

 

De kracht van het water

 

Alleen op laaglandbeken met grote watertoevoer konden watermolens gebouwd worden. De kracht van het water moet groot genoeg zijn om het waterrad in beweging te brengen. De Leubeek voldoet ruimschoots aan die eis. Toen bij de restauratie eind 2006 de beek tijdelijk afgedamd werd en het water zijn weg moest zoeken over het naast gelegen weiland, kalfden binnen korte tijd grote stukken grond af. Eind oktober 2008 is de oliemolen officiëel weer in gebruik gesteld en op 15 november dat jaar zijn de graanmolen en de oliemolen weer gelijktijdig in werking geweest. Dat beide molens gelijktijdig kunnen werken op één waterrad zegt iets over de kracht van de beek.

 

 

 

 

                                                                                                                                                                                     Afkalving

 

 

Zeven watermolens

 

Van Heythuysen tot aan de Maas hebben in de 19e eeuw zeven watermolens op de beek gestaan. Bij Heythuysen waar de beek nog Tungelroyse beek heet, lag vlakbij de Crijnshof de Heythuysermolen. Het was een graan- en schorsmolen en lag op de linkeroever. In 1819 is toestemming verleend op de rechteroever een tweede molen te bouwen, een oliemolen. Deze helft van de dubbelmolen lag op het grondgebied van Haelen.

 

Verder stroomafwaarts lag op de Leubeek in het Leudal op het grondgebied van Nunhem de Elisabethsmolen, een graan-, olie- en houtzaagmolen en even verderop de Leumolen, een graan-, olie- en pelmolen. Op de Neerbeek in Neer lagen drie molens: de Hammermolen, de Friedesse molen en de Winkel- of Tobbenmolen, resp. een graan- en houtzaagmolen, een graan- en oliemolen en een graanmolen. Van de zeven molens resteren er nog twee: de Leumolen en de Friedesse molen.

 

 

 

                              

 

                                                                                               De Heijthuijzer molen op de Jungeroijsche beek in 1858

 

 

Molenkolk

 

Voor de molen wordt het water gestuwd, bij de molen wringt het zich door smalle openingen en achter de molen ontlaadt zich de opgebouwde kracht. Achter een watermolen is de beek daarom vaak verbreed en uitgeslepen. Het verbrede gedeelte wordt de molenkolk genoemd. Ook bij de Leumolen had zich een kolk gevormd, maar in 1864 is de beek rechtgetrokken, de kolk gedempt. Een molenkolk was een geliefde plek om te vissen, ook de geestelijken van het St. Elisabethsklooster kwamen er graag, de molenaar verklaarde in 1698 dat: “die heeren van Sint Elisabeth noijt tegens sijnen wille ende dank maer altijdt met sijn consent in de kolck van Loe gevischt hebben, adderende hij declarant dickwils die heeren te hebben gaen waerschouen dat daer visch was, dat sij souden coemen vischen”.

 

 

                             

 

                               kadasterkaart 1811-1832

 

 

                                              

 

                                                  tekening uit 1856, in 1864 is de molenkolk rechtgetrokken (zie pagina Leuhof)

 

 

 

 

De groei van een molenkolk. Op 13-14 november 2010 viel in Limburg een grote hoeveelheid regen, op sommige

plekken 80-90 mm in 48 uur. De beken konden het water niet of nauwelijks verwerken, bij de Leumolen steeg

het water voor de sluis tot 50 cm boven molenpeil hoewel de losschuiven getrokken waren. Het water

stortte zich met grote kracht door de sluis en het turbulente water sloeg grond weg achter de molen.

 

 

 

Begin januari 2024 kwam het water na landurige hevige regenval nog hoger.

 

 

Molentak en afslagtak

 

Vlak voor de Leumolen takt de beek af, de aftakking vloeit op korte afstand achter de molen weer samen met de beek. Een dergelijke aftakking bij watermolens wordt als overlaat gebruikt: bij grote wateraanvoer wordt de aangebrachte afsluiter wijd opengezet om een deel van het water om de molen heen te sluizen.

 

 

 

 

 

Het gedeelte van de beek waaraan een watermolen staat, heet de molentak van de beek. Eén van beide beektakken is meestal gegraven, d.w.z. dat de molen aan de oorspronkelijke beek kan staan en de afslagtak gegraven is, of dat de molen aan een gegraven molentak staat.

 

 

 

  

 

 

Vispassage

 

Later kregen aftakkingen soms ook de functie van barrièrevrije visoptrekvoorziening d.w.z. een voorziening die vissen de gelegenheid geeft stroomopwaarts te zwemmen. Het hoogteverschil kan overbrugd worden door een trapsgewijze opgang aan te leggen, in dat geval heet de passage een vistrap. Bij de Leumolen is in 1996 een vispassage gemaakt door de bestaande overlaat te verlengen tot een sterk meanderende nevengeul. Het hoogteverschil wordt daardoor geleidelijk overbrugd.

 

 

 

 

 

 

 


 

 

 

 Site Leumolen